ნაბიჯი 159

Სწავლა

     

Psalm 125

1 Een lied Hammaaloth. Die op den HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid.

2 Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de HEERE rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid.

3 Want de scepter der goddeloosheid zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen; opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot onrecht.

4 HEERE! doe den goeden wel, en dengenen, die oprecht zijn in hun harten.

5 Maar die zich neigen tot hun kromme wegen, die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid. Vrede zal over Israel zijn!

Psalm 126

1 Een lied Hammaaloth. Als de HEERE de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen.

2 Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan.

3 De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd.

4 O HEERE! wend onze gevangenis, gelijk waterstromen in het zuiden.

5 Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.

6 Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.

Psalm 127

1 Een lied Hammaaloth, van Salomo. Zo de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo de HEERE de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter.

2 Het is tevergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminden als in den slaap geeft.

3 Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning.

4 Gelijk de pijlen zijn in de hand eens helds, zodanig zijn de zonen der jeugd.

5 Welgelukzalig is de man, die zijn pijlkoker met dezelve gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken zullen in de poort.

Psalm 128

1 Een lied Hammaaloth. Welgelukzalig is een iegelijk, die den HEERE vreest, die in Zijn wegen wandelt.

2 Want gij zult eten den arbeid uwer handen; welgelukzalig zult gij zijn, en het zal u welgaan.

3 Uw huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis; uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel.

4 Ziet, alzo zal zekerlijk die man gezegend worden, die den HEERE vreest.

5 De HEERE zal u zegenen uit Sion, en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen uws levens;

6 En gij zult uw kindskinderen zien. Vrede over Israel!

Psalm 129

1 Een lied Hammaaloth. Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af, zegge nu Israel;

2 Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht.

3 Ploegers hebben op mijn rug geploegd; zij hebben hun voren lang getogen.

4 De HEERE, Die rechtvaardig is, heeft de touwen der goddelozen afgehouwen.

5 Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen, die Sion haten.

6 Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt;

7 Waarmede de maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm;

8 En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN.

Psalm 130

1 Een lied Hammaaloth. Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE!

2 HEERE! hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.

3 Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?

4 Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.

5 Ik verwacht den HEERE; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord.

6 Mijn ziel wacht op den HEERE, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen.

7 Israel hope op den HEERE; want bij den HEERE is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing.

8 En Hij zal Israel verlossen van al zijn ongerechtigheden.

Psalm 131

1 Een lied Hammaaloth, van David. O HEERE! mijn hart is niet verheven, en mijn ogen zijn niet hoog; ook heb ik niet gewandeld in dingen mij te groot en te wonderlijk.

2 Zo ik mijn ziel niet heb gezet en stil gehouden, gelijk een gespeend kind bij zijn moeder! Mijn ziel is als een gespeend kind in mij.

3 Israel hope op den HEERE van nu aan tot in der eeuwigheid.