Ware Christelijke Religie #367

By Emanuel Swedenborg

Studere hoc loco

  
/ 853  
  

367. IV. Maar de mens die de Heer, de naastenliefde en het geloof verdeelt, is niet een vorm die opneemt, maar een vorm die vernietigt. Want wie de Heer van de naastenliefde en van het geloof scheidt, die scheidt het leven ervan, en wanneer het leven daarvan gescheiden is, houden de naastenliefde en het geloof op te bestaan, of het zijn misgeboorten. Dat de Heer het Leven zelf is, zie men eerder in nr. 358. Wie de Heer erkent en de naastenliefde afscheidt, erkent Hem slechts alleen met de lippen; zijn erkenning en belijdenis zijn slechts koud, en er is geen geloof in, want het geestelijk wezen ontbreekt eraan, aangezien de naastenliefde het wezen van het geloof is. Wie echter de naastenliefde betracht en de Heer niet erkent als de God van hemel en aarde, één met de Vader, zoals Hijzelf leert, betracht geen andere naastenliefde dan een louter natuurlijke, waarin het eeuwige leven niet is. De mens van de Kerk weet, dat al het goede, dat in zichzelf goed is, uit God is, dus uit de Heer, die

‘de ware God en het eeuwige leven is’, (1 Johannes 5:20).

Evenzo is het met de naastenliefde gesteld, aangezien het goede en de naastenliefde één zijn. Dat het van de naastenliefde gescheiden geloof geen geloof is, komt omdat het geloof het licht is van het leven van de mens, en de naastenliefde de warmte van zijn leven is. Wanneer daarom de naastenliefde van het geloof gescheiden wordt, zo is het alsof de warmte van het licht gescheiden wordt; vandaar wordt de staat van de mens dan zoals de staat van de wereld is in de wintertijd, wanneer alles op aarde afsterft. Naastenliefde en geloof kunnen, opdat naastenliefde naastenliefde en geloof geloof zal zijn, evenmin gescheiden worden als wil en verstand; wanneer deze gescheiden worden, gaat het verstand te niet en spoedig daarop ook de wil. Dat het evenzo gesteld is met de naastenliefde en het geloof, komt omdat de naastenliefde in de wil zetelt en het geloof in het verstand. De naastenliefde van het geloof scheiden staat gelijk met het wezen scheiden van de vorm. In de geleerde wereld is het bekend, dat wezen zonder vorm en vorm zonder wezen niets is; want het wezen heeft niet enige hoedanigheid dan uit de vorm, noch is de vorm iets dat blijft bestaan tenzij uit het wezen. Bijgevolg kan van geen van beide iets gezegd worden, wanneer ze gescheiden zijn. Ook is de naastenliefde het wezen van het geloof en het geloof de vorm van de naastenliefde, geheel en al zo, zoals eerder gezegd, als het goede het wezen van het ware, en het ware de vorm van het goede is. Deze twee, namelijk het goede en het ware, zijn in alle en in elk van de dingen die wezenlijk bestaan; daarom kunnen de naastenliefde, omdat die tot het goede behoort, en het geloof, omdat dit tot het ware behoort, toegelicht worden door vergelijkingen met tal van dingen in het menselijk lichaam, en met tal van dingen in het aardrijk. Een treffende vergelijking laat zich maken met de ademhaling van de longen en met de samentrekkende beweging van het hart, want de naastenliefde kan evenmin gescheiden worden van het geloof als het hart van de longen, want wanneer de hartslag ophoudt, raken alle zinnen in onmacht, en kunnen ook alle spieren niet meer bewegen, en kort daarop houdt eveneens het hart op te kloppen, en verdwijnt het leven geheel. Deze vergelijking is treffend, aangezien het hart met de wil, en vandaar ook met de naastenliefde overeenstemt, en de ademhaling van de longen met het verstand en vandaar ook met het geloof; want, zoals eerder gezegd werd, de naastenliefde zetelt in de wil en het geloof in het verstand; niets anders wordt ook in het Woord verstaan onder hart en adem. De scheiding van naastenliefde en geloof heeft ook een treffende overeenkomst met de scheiding van bloed en vlees, want het van het vlees gescheiden bloed is geronnen en wordt etterwater, en het van het bloed gescheiden vlees gaat geleidelijk in ontbinding over en er worden wormpjes in geboren. In de geestelijk zin betekent het bloed ook het ware van de wijsheid en van het geloof, en het vlees het goede van de liefde en van de naastenliefde. Dat het bloed dit betekent werd aangetoond in het werk ‘Onthulde Openbaring’ nr. 379; en dat het vlees deze betekenis heeft, nr. 832. Naastenliefde en geloof kunnen, om elk iets te zijn, evenmin gescheiden worden als bij de mens spijs en water of als brood en wijn, want spijs en brood zonder water en wijn genomen, verwijden slechts de buik, en als onverteerbare proppen verderven ze hem en worden als verrot vuil. Water en wijn zonder spijs en brood verwijden eveneens de buik, alsmede de vaten en de poriën, die, omdat ze verstoken zijn van voedsel, het lichaam tot de dood toe laten vermageren. Ook deze vergelijking past, aangezien spijs en brood in geestelijke zin het goede van de liefde en van de naastenliefde betekenen, en water en wijn het ware van de wijsheid en van het geloof. Zie het werk ‘Onthulde Openbaring’, nrs. 50, 316, 778, 932. De met het geloof verbonden naastenliefde en het wederkerig met de naastenliefde geloof, kunnen vergeleken worden met het aangezicht van een bevallig meisje, dat mooi is door de mengeling van blos en blankheid; deze vergelijking is eveneens treffend, aangezien de liefde en de daaruit voortvloeiende naastenliefde in de geestelijke wereld door het vuur van de Zon daar rood gloeit, en de waarheid en het daaruit voortvloeiende geloof door het licht van die Zon wit schittert. Daarom kan de van het geloof gescheiden naastenliefde vergeleken worden met een ontstoken aangezicht vol puisten, en het van de naastenliefde gescheiden geloof met het wasbleke aangezicht van een dode. Het van de naastenliefde gescheiden geloof kan ook vergeleken worden met een verlamming aan een zijde, wat een halve verlamming wordt genoemd, waaraan de mens sterft wanneer die toeneemt; eveneens kan het vergeleken worden met de Sint Vitus- of Sint Guy-dans, die veroorzaakt wordt door de steek van een tarantulaspin; het redelijke wordt gelijk aan zo'n lijder; evenals deze danst het met woede, en houdt zich dan voor levend, terwijl het toch evenmin verschillende redenen tot één samenvatten en over geestelijke waarheden denken kan als iemand die in bed door een nachtmerrie beklemd wordt. Hiermee wordt volstaan met het aantonen van beide stellingen van dit hoofdstuk; de eerste: dat het geloof zonder de naastenliefde niet geloof is, en de naastenliefde zonder geloof niet naastenliefde en dat geen van beide leeft tenzij uit de Heer; en de tweede: dat de Heer, de naastenliefde en het geloof één vormen, zoals leven, wil en verstand in de mens, en dat elk te gronde gaat wanneer zij verdeeld worden, zoals een tot stof vergane parel.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.