Echtelijke Liefde #510

വഴി ഇമ്മാനുവൽ സ്വീഡൻബർഗ്

ഈ ഭാഗം പഠിക്കുക

  
/ 535  
  

510. IV. Dat het lot van hen na de dood ellendig is, aangezien zij niet het binnenste van het leven hebben.

Eenieder heeft de voortreffelijkheid van het leven volgens zijn echtelijke liefde; dit leven verbindt zich immers met het leven van de echtgenote en door die verbinding verhoogt het zich; maar omdat bij dezen niets hoegenaamd meer over is van de echtelijke liefde, noch vandaar iets van het binnenste van het leven, is daarom hun lot na de dood ellendig.

Deze personen worden na een bepaalde tijd in hun uiterlijke dingen te hebben doorgebracht, waarin zij redelijk spreken en beschaafd handelen, in hun innerlijke dingen binnengelaten en dan komen zij in eenzelfde lust en de verkwikkingen ervan, in dezelfde graad als waarin zij in de wereld waren geweest; eenieder wordt immers na de dood in dezelfde staat van het leven binnengelaten die hij zich had toegeëigend, ter wille hiervan dat hij daarvan zal worden afgebracht; niet kan iemand immers van zijn boze worden afgebracht tenzij hij eerst daarin is binnengeleid geweest; anders zou het boze zich verbergen en de innerlijke dingen van het gemoed bezoedelen en zich dan als een pest verspreiden en daarna de slagbomen verbreken en de uiterlijke dingen, die van het lichaam zijn, te gronde richten.

Met dat doel worden voor hen bordelen geopend, die aan de zijde van de hel zijn, waar hoeren zijn, met wie er gelegenheid wordt gegeven om hun lusten te variëren; maar dit wordt toegestaan met één per dag en het wordt op straffe verboden met verscheidenen op dezelfde dag.

Daarna worden zij, als bij hen is uitgevorst dat die lust dermate is opgewekt dat zij daarvan niet kunnen worden afgebracht, gevoerd naar een bepaalde plaats die vlak boven de voor hen bestemde hel is en dan schijnt het hun toe alsof zij flauw vallen en aan anderen alsof zij in elkaar zakken met het gezicht achterover; en de bodem wordt ook daadwerkelijk geopend onder hun ruggen en zij worden verzwolgen en zij zakken weg in de hel waar soortgenoten zijn; zo worden zij tot hun gelijken verzameld.

Onder elkaar verschijnen zij als mensen, wat hun wordt gegeven om de metgezellen niet te verschrikken; maar op zekere afstand verschijnen zij met een wit aangezicht dat als het ware alleen maar uit huid bestaat en dit omdat zij het geestelijk leven niet in zich hebben, dat eenieder heeft volgens het in hem ingeënte echtelijke.

Hun spraak is droog, dor en treurig en als zij honger hebben klagen zij en hun weeklachten worden gehoord zoals een geruis met een eigenaardige klank.

Zij hebben verscheurde klederen en hun broek opgetrokken boven de buik rondom de borst, omdat zij geen lendenen hebben, maar aan de streek van de onderbuik beginnen de enkels van hun voeten.

De oorzaak hiervan is deze dat de lendenen bij de mens overeenstemmen met de echtelijke liefde en die liefde hebben zij niet.

Zij zeiden dat zij walgen van het andere geslacht vanwege hun gemis aan potentie; niettemin kunnen zij onder elkaar over verschillende zaken redeneren als het ware vanuit redelijkheid, maar omdat zij ‘huiden’ zijn, redeneren zij vanuit de begoochelingen van de zinnen.

Deze hel is in de westelijke streek naar het noorden toe; zij verschijnen uit de verte niet als mensen, noch als monsters, maar als van ijs.

Maar men moet weten dat zodanig diegenen worden die zich met die lust in zo’n graad hebben ontwikkeld dat zij het menselijk echtelijke bij zich hebben verscheurd en tenietgedaan.

DE LUST TOT VERKRACHTING

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl