De Bijbel

 

1 Kings 22:1-18 : Ahab Does Not Like the Pattern

Studie

1 They continued three years without war between Syria and Israel.

2 It happened in the third year, that Jehoshaphat the king of Judah came down to the king of Israel.

3 The king of Israel said to his servants, "You know that Ramoth Gilead is ours, and we are still, and don't take it out of the hand of the king of Syria?"

4 He said to Jehoshaphat, "Will you go with me to battle to Ramoth Gilead?" Jehoshaphat said to the king of Israel, "I am as you are, my people as your people, my horses as your horses."

5 Jehoshaphat said to the king of Israel, "Please inquire first for the word of Yahweh."

6 Then the king of Israel gathered the prophets together, about four hundred men, and said to them, "Shall I go against Ramoth Gilead to battle, or shall I forbear?" They said, "Go up; for the Lord will deliver it into the hand of the king."

7 But Jehoshaphat said, "Isn't there here a prophet of Yahweh, that we may inquire of him?"

8 The king of Israel said to Jehoshaphat, "There is yet one man by whom we may inquire of Yahweh, Micaiah the son of Imlah; but I hate him; for he does not prophesy good concerning me, but evil." Jehoshaphat said, "Don't let the king say so."

9 Then the king of Israel called an officer, and said, "Quickly get Micaiah the son of Imlah."

10 Now the king of Israel and Jehoshaphat the king of Judah were sitting each on his throne, arrayed in their robes, in an open place at the entrance of the gate of Samaria; and all the prophets were prophesying before them.

11 Zedekiah the son of Chenaanah made him horns of iron, and said, "Thus says Yahweh, 'With these you shall push the Syrians, until they are consumed.'"

12 All the prophets prophesied so, saying, "Go up to Ramoth Gilead, and prosper; for Yahweh will deliver it into the hand of the king."

13 The messenger who went to call Micaiah spoke to him, saying, "See now, the prophets declare good to the king with one mouth. Please let your word be like the word of one of them, and speak good."

14 Micaiah said, "As Yahweh lives, what Yahweh says to me, that I will speak."

15 When he had come to the king, the king said to him, "Micaiah, shall we go to Ramoth Gilead to battle, or shall we forbear?" He answered him, "Go up and prosper; and Yahweh will deliver it into the hand of the king."

16 The king said to him, "How many times do I have to adjure you that you speak to me nothing but the truth in the name of Yahweh?"

17 He said, "I saw all Israel scattered on the mountains, as sheep that have no shepherd. Yahweh said, 'These have no master. Let them each return to his house in peace.'"

18 The king of Israel said to Jehoshaphat, "Didn't I tell you that he would not prophesy good concerning me, but evil?"

Commentaar

 

Achab houdt niet van het patroon

Door Eric Carswell (machine vertaald in Nederlands)

En Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des HEEREN, door welken wij Hem mogen ondervragen?" Toen zeide de koning van Israël tot Josafat: Er is nog een man, Micaja, de zoon van Imlah, bij wien wij den HEERE mogen vragen; maar ik haat hem, omdat hij van mij niet goed, maar kwaad profeteert." (I Koningen 22:7-8)

Koning Achab is bijna een komische figuur in zijn geklaag over het slechte nieuws dat hij altijd hoort van een profeet van de Heer. De meest verbazingwekkende kwaliteit van zijn reactie is dat hij zich totaal niet bewust lijkt te zijn van het feit dat hij persoonlijk verantwoordelijk is voor de slechte profetie die altijd zijn kant op komt. Achab had opgemerkt dat er een duidelijk patroon zat in wat hij hoorde, maar het lag niet in zijn wil om te zien dat hij er iets aan kon doen.

Zonder patronen in het leven zouden we niets kunnen leren. Als er geen orde in de wereld zou zijn die ons verstand zou kunnen herkennen, zouden we voortdurend overspoeld worden door een warboel van beelden, geluiden, geuren, tastzin en zouden we vreselijk beperkt zijn in het maken van welke keuze dan ook. Bijvoorbeeld, wat als de kerkbanken waarin je zit soms niet meer stevigheid hadden dan dun karton en je soms overeind hielden zoals ze nu doen? Je zou nooit weten of ze veilig waren om op te zitten. Wat als uw favoriete appelsoort de ene keer zijn normale sappige smaak had en de andere keer, zonder enige verandering in het uiterlijk, vreselijk miserabel smaakte? Zou je niet aarzelen voordat je erin bijt?

In onze relaties met andere mensen zijn de patronen niet altijd zo duidelijk. Soms zijn we enorm verbaasd over de reacties die anderen ons geven als we iets zeggen of doen. We kunnen denken dat we een volkomen onschuldige opmerking maken, om vervolgens te worden geconfronteerd met iemand die in woede uitbarst, kennelijk als gevolg van wat we hebben gezegd. We kunnen proberen behulpzaam te zijn en in plaats daarvan een probleem alleen maar erger maken.

Binnenkort is het einde van een kalenderjaar en het begin van een nieuw. Het is gebruikelijk voor veel mensen om deze jaarlijkse overgang te gebruiken om na te denken over wat er in het afgelopen jaar is gebeurd. U ziet tijdschriftartikelen waarin het jaar in beeld wordt gebracht en waarin wordt nagegaan wie een bijzonder opmerkelijke bijdrage heeft geleverd aan de gebeurtenissen van het jaar. Een persoon kan ook de balans opmaken van zijn of haar eigen leven in het afgelopen jaar en nadenken over de patronen die worden weerspiegeld door de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden.

De Heer moedigt ons sterk aan om dit soort reflectie te doen. Zelfs als deze tijd van het jaar niet geschikt lijkt voor een dergelijke overweging, is het absoluut van vitaal belang dat we tijd maken voor het herkennen van de belangrijkste patronen in ons leven: patronen in wat we belangrijk vinden en denken, patronen in wat we zeggen en doen en patronen in de resultaten die die woorden en daden opleveren. Als we geen patronen zien, zullen we niet veel leren en zullen we waarschijnlijk doorgaan met gewoonten die niet goed zijn voor onszelf en ook niet voor de mensen om ons heen.

Achab als koning vertegenwoordigt het begrijpende deel van ons verstand dat de beslissingen die we nemen en ons perspectief op wat het belangrijkste is, stuurt. De Heer heeft ons het vermogen gegeven om vrijelijk na te denken over onze geestelijke en natuurlijke levenspatronen. Zoals in Divine Providence 278 staat, is ons het vermogen gegeven om naar deze dingen te kijken, omdat we de mogelijkheid hebben van hogere en lagere gedachten, of innerlijke en uiterlijke gedachten. Vanuit het hogere of innerlijke denken kunnen we kijken naar wat er gebeurt in het lagere of meer uiterlijke vlak van onze geest. We hebben de mogelijkheid om op te merken dat we in een goede of slechte stemming verkeren of dat we helderder of minder helder denken dan gewoonlijk.

Maar voor onszelf zou al dit vermogen niet veel betekenen, omdat er cruciale patronen in het leven zijn die de natuurlijke waarneming een mens niet geeft. De profeet Micaja, die Achab als een onruststoker beschouwde, vertegenwoordigt een waarheid van de Heer die zijn oorspronkelijke bron moet hebben in Goddelijke openbaring. Zonder Goddelijke openbaring is er veel dat wij onmogelijk zouden kunnen weten, zoals duidelijk wordt gesteld in de volgende passage uit de Schriften:

. ...zonder het Woord zou niemand geestelijke intelligentie bezitten, die bestaat in het hebben van kennis van een God, van hemel en hel, en van een leven na de dood; noch zou iemand iets weten over de Heer, over geloof in Hem en liefde tot Hem, noch iets over verlossing, waardoor toch verlossing komt. Zoals de Heer ook tot Zijn discipelen zegt: "Zonder Mij kunt gij niets doen" (Johannes 15:5); en tot Johannes: "Een mens kan niets ontvangen, tenzij het hem uit de hemel gegeven wordt" (Johannes 3:27). (Leer van de Heilige Schrift 114)

Het is belangrijk voor ons om te leren over de Heer en over wat waar en goed is uit het Woord. Maar uw en mijn kennis is betrekkelijk nutteloos als wij niet inzien hoe de beschrijving ervan van wat echt is en de beschrijving van de gevolgen van bepaalde patronen van bezorgdheid, denken, spreken en handelen zich verhouden tot ons eigen leven. Uit onszelf willen we deze patronen in ons eigen leven niet zien.

Hier is nog een passage:

. . . vanuit zichzelf willen mensen niets anders begrijpen dan dat wat voortkomt uit wat hun eigen is in hun wil, en ook dat het voor hen niet mogelijk is om dat te doen tenzij er een andere bron is van waaruit zij het kunnen weten. Van wat hun eigen wil is, willen de mensen niets begrijpen dan wat op henzelf en op de wereld betrekking heeft; alles wat daarboven is, is voor hen in dikke duisternis. (Leer van de Heilige Schrift 115)

Toch is ons duidelijk geleerd dat er boven onszelf en de dingen van de natuurlijke wereld een geestelijke wereld is die in werkelijkheid reëler en duurzamer is dan deze wereld. Ons is duidelijk geleerd, dat onze geesten voortdurend in gezelschap zijn van andere geesten uit die wereld. Zonder hun aanwezigheid zouden wij geen gedachten hebben, noch zouden wij ons om iets bekommeren. Als wij onze dagelijkse denk- en handelingspatronen volgen, versterken wij onze banden met gemeenschappen van die geesten. Onze dagelijkse keuzes zijn spirituele investeringen in onze eeuwige toekomst. Sommige mensen verbinden zich dag na dag steeds duidelijker met gemeenschappen van geesten die garanderen dat zij kritiek op anderen zullen hebben en zich gemakkelijk beledigd zullen voelen door het geringste ongemak dat hun pad kruist. Sommigen verbinden zich steeds duidelijker met gemeenschappen van geesten, die het hun bijna onmogelijk maken zichzelf en anderen de waarheid te zeggen - elke lastige gebeurtenis zal worden weggeredeneerd of goedgepraat. Anderen verbinden zich met gemeenschappen die hun grootste vreugde vinden in het dienstbaar zijn aan de mensen om hen heen. Weer anderen verbinden zich met gemeenschappen die er werkelijk om geven te begrijpen wat waar is, omdat zij weten dat dit de enige manier is waarop zij in staat zullen zijn de Heer werkelijk te volgen. De enige gemeenschap in het volgende leven, hetzij in de hemel of in de hel, waarmee wij ons door onze dagelijkse keuzes het meest verbinden, zal de gemeenschap zijn waarin wij tot in de eeuwigheid na de dood leven.

Hoe kunnen wij weten met wat voor soort gemeenschappen wij ons verbinden? Door na te denken over de patronen in ons eigen leven vanuit een kennis van wat waar is.

Mensen die nadenken, of in staat zijn na te denken, over de genegenheden van goed en waarheid in zichzelf, en ook over hun genot en plezier, zullen een sterke neiging tot [sommige genegenheden] bemerken boven een andere; maar zonder reflectie komen deze en dergelijke dingen niet tevoorschijn. (Arcana Caelestia 3980)

Achab wilde de patronen in zijn leven niet zien die sommige van zijn daden veroordeelden. Hij luisterde liever naar valse profeten die prachtige dingen beloofden, maar hij kon niet ontsnappen aan de realiteit van de orde die de Heer had geschapen. Of hij er nu naar wilde luisteren of niet, de gevolgen van die orde zouden zijn leven beïnvloeden.

Waar zal ieder van ons zich bevinden in het leven na de dood? De Schriften zeggen dat als wij weten hoe verschillende goede en kwade liefdes overeenkomen met verschillende mooie en lelijke omgevingen, wij kunnen weten wat ons lot in de eeuwigheid zal zijn. Dit wordt beschreven in de volgende passage uit het boek van de Schriften dat Hemel en Hel heet.

Mensen die zich bezighouden met [een kennis van correspondenties] kunnen hun toestand na de dood herkennen en kennen, mits zij hun liefde kennen en weten hoe die zich in haar aard verhoudt tot de overheersende liefde waar alle liefde naar teruggaat.

Mensen die zich bezighouden met eigenliefde kunnen echter niet weten wat hun overheersende liefde is, omdat zij liefhebben wat van hen is en hun kwaden goed noemen. Zij noemen ook valse dingen waar, de valse begrippen die hen ondersteunen en die zij gebruiken om hun kwaad te rationaliseren. Maar als zij bereid waren, zouden zij [hun overheersende liefde] nog kunnen kennen van andere mensen die wijs zijn, maar deze laatsten zien wat zij zelf niet zien. Dit gebeurt echter niet bij mensen die zo verstrikt zijn in hun eigenliefde dat zij niets dan minachting hebben voor elke leer van de wijzen, die wijs zijn, en die zien wat zij zelf niet zien. Dit is echter onmogelijk bij hen die zo verleid worden door de liefde voor zichzelf dat zij elke lering van de wijzen verwerpen.

Anderzijds aanvaarden mensen die in hemelse liefde zijn, wel onderricht en zien zij wel de kwaden waarin zij geboren zijn wanneer zij erin worden geleid. Zij zien ze aan de hand van waarheden, omdat waarheden het kwaad duidelijk maken. Iedereen kan in feite zien wat kwaad is en de vervorming die het veroorzaakt door te zien vanuit de waarheid die voortkomt uit wat goed is; maar niemand kan zien wat goed en waar is vanuit een kwaad standpunt. Dat komt omdat de valse begrippen die uit het kwaad voortkomen duisternis zijn en daarmee overeenstemmen. Dus mensen die gevangen zitten in valse begrippen, [begrippen en vooroordelen] die voortkomen uit het kwade, zijn als blinde mensen die dingen die in het licht zijn niet zien, en zij mijden ze zoals uilen het daglicht mijden. (Hemel en Hel 487)

Het is niet genoeg om alleen maar te erkennen dat we allemaal geestelijke fouten en gebreken hebben. Deze erkenning kan volstrekt waardeloos zijn en wordt zo beschreven in de Ware Christelijke Religie.

Kan iemand niet begrijpen, uit de reden die hem gegeven is, dat het louter met de lippen bekennen dat hij een zondaar is, geen berouw is, of het vertellen van verschillende bijzonderheden met betrekking tot . . . ? Want wat is er gemakkelijker voor een mens, wanneer hij in benauwdheid en pijn verkeert, dan uit zijn longen en lippen zuchten en kreunen, en zich op de borst slaan en zich schuldig maken aan alle zonden, en zich toch van geen enkele zonde in zichzelf bewust zijn? Vertrekken de duivelse horde die dan zijn liefdes in beslag neemt, samen met zijn zuchten? Sissen zij niet veeleer naar die dingen, en blijven zij in hem als tevoren, als in hun eigen huis? Hieruit blijkt duidelijk, dat zulk een bekering niet is, wat in het Woord bedoeld wordt, maar bekering van boze werken, zoals gezegd wordt. (Ware Christelijke Godsdienst 529)

Weet u op welke kwaliteit in uw leven u het komende jaar het liefst verbetering zou willen zien? De Heer raadt ons niet aan om te veel zaken tegelijk aan te pakken. Hij beschrijft heel duidelijk de stappen die we moeten nemen als we geestelijk beter willen worden.

De vraag is dus: Hoe moet een mens zich bekeren? En het antwoord is: Eigenlijk; dat wil zeggen dat hij zichzelf moet onderzoeken, zijn zonden moet erkennen en kennen, tot de Heer moet bidden, en een nieuw leven moet beginnen. Dat zonder onderzoek bekering niet mogelijk is, is in het voorgaande gedeelte aangetoond. Maar wat voor nut heeft onderzoek, behalve dat iemand zijn zonden erkent? En waarom zou hij zijn zonden erkennen, behalve dat hij erkent dat ze in hem zijn? En van welk nut zijn deze drie dingen, behalve dat iemand zijn zonden voor de Heer kan belijden, om hulp kan bidden, en dan een nieuw leven kan beginnen, wat het beoogde doel is? Dit is werkelijke bekering. (Ware Christelijke Religie 530)

De Heer wil dat wij werkelijk gelukkig zijn. Hij wil dat wij de vreugde hebben om de gaven en talenten die Hij ons heeft gegeven te gebruiken om de wereld om ons heen een betere plaats te maken voor anderen en voor onszelf. Hij heeft ons zijn Woord gegeven om ons te helpen leren wat we moeten weten als we goede beslissingen willen nemen en de Heer steeds duidelijker willen volgen in ons leven. We moeten leren van het Woord en we moeten wat we leren gebruiken om na te denken over de patronen in onze zorgen, gedachten, woorden en daden. Moge ieder van ons zich bij het aanbreken van een nieuw kalenderjaar wijden aan het persoonlijke werk dat ertoe zal bijdragen dat dit jaar een beter jaar wordt voor ons en voor allen die met ons in contact komen.

(Referenties: Gods Voorzienigheid 278 [1-3]; de Leer over de Gewijde Schrift 114, 115)

Van Swedenborgs Werken

 

Goddelijke Voorzienigheid #277

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

277. 1. Elk mens is in het boze en hij moet uit het boze worden uitgeleid opdat hij hervormd kan worden.

Dat elk mens het erfboze heeft en dat de mens daaruit in de begeerte is van tal van boze dingen, is bekend in de Kerk. Vandaar is het dat de mens uit zich niet het goede kan doen, het boze immers doet niet het goede, tenzij een zodanig goede waarin van binnen het boze is. Het boze dat van binnen is, is dat hij het goede doet ter wille van zichzelf en dus alleen opdat het als goed zal verschijnen. Dat het erfboze uit de ouders is, is bekend; er wordt gezegd dat het uit Adam en zijn echtgenote is, maar dit is een dwaling. Eenieder wordt immers hierin geboren uit zijn eigen ouders, en deze uit zijn ouders en deze eveneens weer uit zijn ouders, en zo wordt het achtereenvolgens overgebracht van de een in de ander. Zo neemt het toe en groeit als het ware tot een massa en wordt in het kroost gebracht. Vandaar komt het dat in de mens niets ongerepts is maar dat hij geheel en al het boze is. Wie voelt dat zichzelf boven de anderen liefhebben boos is; wie dan weet daardoor dat dit het boze is? Toch is dit het hoofd van alle boosheden. Dat het erfelijke is uit de ouders, de grootouders en de overgrootouders, blijkt uit vele in de wereld bekende dingen, zoals uit het onderscheid van huizen, families, ja zelfs van naties, uit de aangezichten alleen al. De aangezichten zijn de stempels van de gemoederen, en de gemoederen zijn volgens de aandoeningen die van de liefde zijn. Soms ook keert het aangezicht van de overgrootouder terug in het kleinkind en het achterkleinkind. Ik onderken aan de aangezichten alleen al of iemand een Jood is of niet; voorts ook van sommigen vanuit welk ras zij voortkomen. Dat ook anderen dit eveneens onderkennen, daaraan twijfel ik niet. Indien de aandoeningen die van de liefde zijn, zo dus uit de ouders worden afgeleid en overgeleid, volgt dat ook de boze dingen het ook zijn, omdat die behoren tot de aandoeningen. Maar vanwaar die gelijkenis is zal nu worden gezegd: eenieder heeft de ziel uit de vader en die wordt alleen bekleed met een lichaam uit de moeder. Dat de ziel uit de vader is, volgt niet alleen vanuit die dingen die nu boven vermeld zijn, maar ook uit meerdere andere aanwijzingen en ook hieruit: dat een klein kind zwart wordt geboren, vanuit een zwarte man of een Moor, door een blanke of Europese vrouw, en omgekeerd. Vooral uit dit, dat in het zaad de ziel is, want daarvanuit vindt de bezwangering plaats; en dit is het wat met een lichaam wordt bekleed uit de moeder. Het zaad is de voornaamste vorm van de liefde waarin de vader is; het is de vorm van zijn regerende liefde met de naaste afleidingen, die de binnenste aandoeningen van die liefde zijn. Deze worden bij eenieder omsluierd met de eerzame dingen die van het zedelijke leven zijn en met de goede dingen die gedeeltelijk van het burgerlijke leven zijn en gedeeltelijk van het geestelijke leven. Deze maken het uitwendige van het leven, ook bij de boze mens. In dit uitwendige van het leven wordt elk klein kind geboren, vandaar is het dat het beminnelijk is, maar naarmate het knaap of jongeling wordt, komt het uit dat uitwendige tot innerlijker dingen en tenslotte tot de regerende liefde van zijn vader. Indien deze boos was en die liefde niet getemperd was en omgebogen door de middelen van de opvoeders, wordt de liefde van hem zoals die van zijn vader was. Niettemin wordt het boze niet uitgeroeid, maar slechts verwijderd, waarover in hetgeen volgt. Hieruit kan vaststaan dat elk mens in het boze is.

277. 1a. Dat de mens moet worden weggeleid uit het boze opdat hij hervormd kan worden, is zonder ontvouwing duidelijk.

Want wie in het boze is in de wereld, die is eveneens in het boze na het heengaan uit de wereld. Daarom, indien het boze niet wordt verwijderd wordt in de wereld, kan het daarna niet verwijderd worden; ‘waar de boom valt daar blijft hij liggen’. Zo ook blijft het leven van de mens wanneer hij sterft, zodanig als het geweest is; ook wordt eenieder volgens zijn daden gericht; niet dat zij worden opgesomd, maar omdat hij daarin terugkeert en eender handelt. De dood immers is de voortzetting van het leven, met het onderscheid dat de mens dan niet hervormd kan worden. Alle hervorming geschiedt in het volle, dat wil zeggen, in eersten en tegelijk in laatsten; en de laatsten worden in de wereld overeenkomstig de eersten hervormd en kunnen het niet meer daarna, omdat de laatsten van het leven, welke de mens na de dood met zich meedraagt, rusten en met zijn innerlijke dingen mee-ademen, dat wil zeggen, één handelen.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl