Commentaar

 

Geestelijk Judo

Door New Christian Bible Study Staff (machine vertaald in Nederlands)

Making a spiritual journey is like entering a judo arena.

In judo wordt je getraind om gebruik te maken van het momentum van je tegenstanders om ze uit balans te brengen en op de grond te gooien. Je hoeft niet groter of sterker te zijn om een gevecht te winnen.

Er is een spirituele judo arena voor ieder van ons. Wanneer we beginnen te proberen het kwade te mijden, waarheden te leren, en het goede te doen, betreden we de arena. We gaan wedstrijden aan, gevechten.

We kunnen verwachten dat onze tegenstander (onze oude, egoïstische geest/zelf, die valse dingen gelooft en van kwade dingen houdt) zal proberen ons nieuwe momentum te gebruiken om ons uit balans te brengen, en neer te halen. Als we een of twee keer met succes een kwaad uit de weg gaan, zal het ons in het kwaad van zelfverheerlijking trekken. Als we een paar opwindende nieuwe waarheden leren, zal het ons verder trekken in een trots op onze eigen intelligentie. Als we een paar keer falen, zal dat ons tot wanhoop drijven of ertoe leiden dat we het hele project opgeven.

Als we weten dat we deze judotactieken kunnen verwachten, kunnen we dan beter ons evenwicht bewaren? Ja, zeker. We kunnen herkennen dat we ons in de geestelijke arena bevinden, in geestelijke gevechten, of verleidingen. We kunnen proberen ons evenwicht te bewaren door het Woord als toetssteen te nemen en advies en steun te krijgen van mensen die we liefhebben en vertrouwen. We kunnen ons bewegen zonder te ver te gaan, waarheden leren die passen bij nieuw gevonden liefdes om goede dingen te doen. We kunnen oefenen, steeds weer opnieuw, en de moed niet verliezen.

Judo wordt in de Bijbel niet genoemd, maar als je kijkt, kun je de technieken aan het werk zien:

Drie keer in het Oude Testament zijn er verhalen van goede hogepriesters - Aaron, Eli, en Samuel - die kwade zonen hebben die ze niet beteugelen. Aanvankelijk sterke, goede pogingen worden uit balans gebracht, hetzij door onoplettendheid of hoogmoed of verwaarloosde praktijk. (Zie Leviticus 10:1-2, 1 Samuël 2:12-34en 1 Samuël 8:1-3)

De drie meest vooraanstaande koningen van Israël, Saul, David en Salomo, beginnen allemaal goed, maar worden verleid door hun macht, trots of rijkdom, die hen lijken te corrumperen.

In een ander geval, tijdens de Exodus, heeft Mozes de kinderen van Israël uit Egypte geleid, en naar het land Kanaän. Hij doet het goed, gehoorzaamt de bevelen van de Heer. Maar bij Meribah wordt hij ongeduldig, verliest het vertrouwen in de Heer en probeert het heft in eigen hand te nemen. Het resultaat is dat hij het Beloofde Land niet in mag. (Zie Numeri 20:6-13)

In Swedenborg's werk, "Het Nieuwe Jeruzalem en zijn Hemelse Leer", is er een hoofdstuk over verleiding dat begint in sectie 196. In sectie 197 vinden we deze verklaring:

"Verleiding is een strijd tussen de inwendige of geestelijke mens, en de uitwendige of natuurlijke mens (zie Hemelse Verborgenheden 2183, 4256)"

Als je spirituele vooruitgang wilt boeken, ga je de judo arena binnen. Je nieuw-vormende spirituele zelf zal het opnemen tegen je gewone "natuurlijke" zelf. Je zult vechten om je evenwicht te bewaren, en - als je je ervan bewust blijft dat je in een spirituele strijd verwikkeld bent, zul je zelfs in staat zijn om manieren te zien om kwaad en valsheid uit balans te brengen, op de grond.

De Bijbel

 

I Samuël 4

Studie

   

1 En het woord van Samuel geschiedde aan gans Israel. En Israel toog uit, den Filistijnen tegemoet, ten strijde, en legerde zich bij Eben-Haezer, maar de Filistijnen legerden zich bij Afek.

2 En de Filistijnen stelden zich in slagorden, om Israel te ontmoeten; en als zich de strijd uitspreidde, zo werd Israel voor der Filistijnen aangezicht geslagen; want zij sloegen in de slagorden in het veld omtrent vier duizend man.

3 Als het volk wederom in het leger gekomen was, zo zeiden de oudsten van Israel: Waarom heeft ons de HEERE heden geslagen voor het aangezicht der Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons nemen de ark des verbonds des HEEREN, en laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons verlosse van de hand onzer vijanden.

4 Het volk dan zond naar Silo, en men bracht van daar de ark des verbonds des HEEREN der heirscharen, die tussen de cherubim woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, waren daar met de ark des verbonds van God.

5 En het geschiedde, als de ark des verbonds des HEEREN in het leger kwam, zo juichte gans Israel met een groot gejuich, alzo dat de aarde dreunde.

6 Als nu de Filistijnen de stem van het juichen hoorden, zo zeiden zij: Wat is de stem van dit grote juichen in het leger der Hebreen? Toen vernamen zij, dat de ark des HEEREN in het leger gekomen was.

7 Daarom vreesden de Filistijnen, want zij zeiden: God is in het leger gekomen. En zij zeiden: Wee ons, want dergelijke is gisteren en eergisteren niet geschied!

8 Wee ons, wie zal ons redden uit de hand van deze heerlijke goden? Dit zijn dezelfde goden, die de Egyptenaars met alle plagen geplaagd hebben, bij de woestijn.

9 Zijt sterk, en weest mannen, gij Filistijnen, opdat gij de Hebreen niet misschien dient, gelijk als zij ulieden gediend hebben; zo zijt mannen, en strijdt.

10 Toen streden de Filistijnen, en Israel werd geslagen, en zij vloden een iegelijk in zijn tenten; en er geschiedde een zeer grote nederlaag, zodat er van Israel vielen dertig duizend voetvolks.

11 En de ark Gods werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, stierven.

12 Toen liep er een Benjaminiet uit de slagorden, en kwam te Silo denzelfden dag; en zijn klederen waren gescheurd, en er was aarde op zijn hoofd.

13 En als hij kwam, ziet, zo zat Eli op een stoel aan de zijde van den weg, uitziende; want zijn hart was sidderende vanwege de ark Gods. Als die man kwam, om zulks te verkondigen in de stad, toen schreeuwde de ganse stad.

14 En als Eli de stem des geroeps hoorde, zo zeide hij: Wat is de stem dezer beroerte? Toen haastte zich die man, en hij kwam en boodschapte het aan Eli.

15 (Eli nu was een man van acht en negentig jaren, en zijn ogen stonden stijf, dat hij niet zien kon.)

16 En die man zeide tot Eli: Ik ben het, die uit de slagorden kom, en ik ben heden uit de slagorden gevloden. Hij dan zeide: Wat is er geschied, mijn zoon?

17 Toen antwoordde hij, die de boodschap bracht, en zeide: Israel is gevloden voor het aangezicht der Filistijnen, en er is ook een grote nederlaag onder het volk geschied; daarenboven zijn uw twee zonen, Hofni en Pinehas, gestorven, en de ark Gods is genomen.

18 En het geschiedde, als hij van de ark Gods vermeldde, zo viel hij achterwaarts van den stoel af, aan de zijde der poort, en brak den nek, en stierf; want de man was oud en zwaar; en hij richtte Israel veertig jaren.

19 En zijn schoondochter, de huisvrouw van Pinehas, was bevrucht, zij zou baren; als deze de tijding hoorde, dat de ark Gods genomen was, en haar schoonvader gestorven was, en haar man, zo kromde zij zich, en baarde; want haar weeen overvielen haar.

20 En omtrent den tijd van haar sterven, zo spraken de vrouwen, die bij haar stonden: Vrees niet, want gij hebt een zoon gebaard. Doch zij antwoordde niet, en nam het niet ter harte.

21 En zij noemde het jongsken Ikabod, zeggende: De eer is weggevoerd uit Israel! Omdat de ark Gods gevankelijk weggevoerd was, en om haars schoonvaders en haars mans wil.

22 En zij zeide: De eer is gevankelijk weggevoerd uit Israel, want de ark Gods is genomen.