Stap 176

Studie

     

Psalm 71:17-24

17 O God! Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen.

18 Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dezen geslachte verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht.

19 Ook is Uw gerechtigheid, o God, tot in de hoogte; Gij, Die grote dingen gedaan hebt; o God! wie is U gelijk?

20 Gij, Die mij veel benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden der aarde.

21 Gij zult mijn grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten.

22 Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israels!

23 Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij verlost hebt.

24 Ook zal mijn tong Uw gerechtigheid den gansen dag uitspreken, want zij zijn beschaamd, want zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken.

Psalm 72

1 Voor Salomo. O God! geef den koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid den zoon des konings.

2 Zo zal hij Uw volk richten met gerechtigheid, en Uw ellendigen met recht.

3 De bergen zullen den volke vrede dragen, ook de heuvelen, met gerechtigheid.

4 Hij zal de ellendigen des volks richten; hij zal de kinderen des nooddruftigen verlossen, en den verdrukker verbrijzelen.

5 Zij zullen U vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht.

6 Hij zal nederdalen als een regen op het nagras, als de druppelen, die de aarde bevochtigen.

7 In zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij.

8 En hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde.

9 De ingezetenen van dorre plaatsen zullen voor zijn aangezicht knielen, en zijn vijanden zullen het stof lekken.

10 De koningen van Tharsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren.

11 Ja, alle koningen zullen zich voor hem nederbuigen, alle heidenen zullen hem dienen.

12 Want hij zal den nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft.

13 Hij zal den arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der nooddruftigen verlossen.

14 Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in zijn ogen.

15 En hij zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal men hem zegenen.

16 Is er een hand vol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde.

17 Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in hem gezegend worden; alle heidenen zullen hem welgelukzalig roemen.

18 Geloofd zij de HEERE God, de God Israels, Die alleen wonderen doet.

19 En geloofd zij de Naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid; en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld. Amen, ja, amen.

20 De gebeden van David, den zoon van Isai, hebbende een einde.

Psalm 73:1-20

1 Een psalm van Asaf. Immers is God Israel goed, dengenen, die rein van harte zijn.

2 Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten.

3 Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede.

4 Want er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris.

5 Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd.

6 Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad.

7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven.

8 Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte.

9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde.

10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt,

11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste?

12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen.

13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen.

14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens.

15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen.

16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen;

17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte.

18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen.

19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen!

20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten.