13
Alzo gaven zij aan de kinderen van den priester Aaron de vrijstad des doodslagers, Hebron en haar voorsteden, en Libna en haar voorsteden;
14
En Jatthir en haar voorsteden, en Esthemoa en haar voorsteden;
15
En Holon en haar voorsteden, en Debir en haar voorsteden;
16
En Ain en haar voorsteden, en Jutta en haar voorsteden, en Beth-Semes en haar voorsteden; negen steden van deze twee stammen.
17
En van den stam van Benjamin, Gibeon en haar voorsteden, Geba en haar voorsteden;
18
Anathoth en haar voorsteden, en Almon en haar voorsteden: vier steden.
19
Al de steden der kinderen van Aaron, de priesteren, waren dertien steden en haar voorsteden.
20
De huisgezinnen nu der kinderen van Kahath, de Levieten, die overgebleven waren van de kinderen van Kahath, die hadden de steden huns lots van den stam van Efraim.
21
En zij gaven hun Sichem, een vrijstad des doodslagers, en haar voorsteden, op den berg Efraim, en Gezer en haar voorsteden;
22
En Kibzaim en haar voorsteden, en Beth-horon en haar voorsteden: vier steden.
23
En van den stam van Dan, Elteke en haar voorsteden, Gibbethon en haar voorsteden;
24
Ajalon en haar voorsteden, Gath-Rimmon en haar voorsteden: vier steden.
25
En van den halven stam van Manasse, Thaanach en haar voorsteden, en Gath-Rimmon en haar voorsteden: twee steden.
26
Al de steden voor de huisgezinnen van de overige kinderen van Kahath zijn tien, met haar voorsteden.
27
En aan de kinderen van Gerson, van de huisgezinnen der Levieten, van den halven stam van Manasse, de vrijstad des doodslagers, Golan in Bazan, en haar voorsteden, en Beesthera en haar voorsteden: twee steden.
28
En van den stam van Issaschar, Kisjon en haar voorsteden, en Dobrath en haar voorsteden;
29
Jarmuth en haar voorsteden, En-gannim en haar voorsteden: vier steden.
30
En van den stam van Aser, Misal en haar voorsteden, Abdon en haar voorsteden;
31
En Helkath en haar voorsteden, en Rehob en haar voorsteden: vier steden.
32
En van den stam van Nafthali, de vrijstad des doodslagers, Kedes in Galilea, en haar voorsteden, en Hammoth-Dor en haar voorsteden, en Karthan en haar voorsteden: drie steden.
33
Al de steden der Gersonieten, naar hun huisgezinnen, zijn dertien steden en haar voorsteden.
34
Aan de huisgezinnen nu van de kinderen van Merari, van de overige Levieten, werd gegeven van den stam van Zebulon, Jokneam en haar voorsteden, Kartha en haar voorsteden;
35
Dimna en haar voorsteden, Nahalal en haar voorsteden: vier steden.
36
En van den stam van Ruben, Bezer en haar voorsteden, en Jahza en haar voorsteden;
37
Kedemoth en haar voorsteden, en Mefaath en haar voorsteden: vier steden.
38
Van den stam van Gad nu, de vrijstad des doodslagers, Ramoth in Gilead, en haar voorsteden, en Mahanaim en haar voorsteden;
39
Hesbon en haar voorsteden, Jaezer en haar voorsteden: al die steden zijn vier.
40
Al die steden waren van de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, die nog overig waren van de huisgezinnen der Levieten; en hun lot was twaalf steden.
41
Al de steden der Levieten, in het midden van de erfenis der kinderen Israels, waren acht en veertig steden en haar voorsteden.
42
Deze steden waren elk met haar voorsteden rondom haar; alzo was het met al die steden.
43
Alzo gaf de HEERE aan Israel het ganse land, dat Hij gezworen had hun vaderen te geven, en zij beerfden het, en woonden daarin.
44
En de HEERE gaf hun rust rondom, naar alles, wat Hij hun vaderen gezworen had; en er bestond niet een man van al hun vijanden voor hun aangezicht; al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand.
45
Er viel niet een woord van al de goede woorden, die de HEERE gesproken had tot het huis van Israel; het kwam altemaal.