1881. De geesten zijn bijzonder verontwaardigd, ja zelfs boos, wanneer hun gezegd wordt, dat de mensen niet geloven dat zij zien, horen, met de tastzin voelen; zij zeiden dat de mensen toch weten moesten, dat er zonder de zinnen geen leven is, en dat hoe fijner de zinnen zijn, des te voortreffelijker het leven is; en dat de voorwerpen die zij met de zintuigen waarnemen, zich gedragen geheel overeenkomstig de voortreffelijkheid van hun zinnen; en dat de uitbeeldingen die van de Heer komen, werkelijkheden zijn, want daaruit komen alle dingen voort die in de natuur en in de wereld zijn, zie nr. 1632;
en ‘dat zij veel beter en voortreffelijker voelen dan de mensen’, dit zijn de woorden van hun verontwaardiging.