165. Dat de naaktheid waarover zij zich niet schaamden, de onschuld betekent, blijkt duidelijk uit wat volgt: toen zij hun ongereptheid en onschuld hadden verloren, schaamden zij zich over hun naaktheid, welke hun als een schande voorkwam, waarom zij zich verborgen. Ook uit hetgeen in de wereld van de geesten wordt uitgebeeld, kan men zien dat de naaktheid waarover zij zich niet schaamden, de onschuld betekent. Wanneer de geesten zich namelijk willen rechtvaardigen en bewijzen dat zij onschuldig zijn, tonen zij zich naakt om hun onschuld te bewijzen. Bovenal komt dit bij de onschuldigen in de hemel uit; zij verschijnen als naakte kinderen, en overeenkomstig de aard van hun onschuld met bloemenslingers omwonden; zij die echter niet zoveel onschuld hebben, verschijnen in sierlijke en glanzende gewaden van een stof die men diamantzijde zou kunnen noemen, zoals de engelen soms door de profeten werden gezien.